CVO GENT

In de bijzin worden de werkwoorden (PV en andere werkwoorden) achteraan in de zin geplaatst.


Indirecte rede

Met "dat"

zeggen, vinden, denken, weten, geloven, beloven, hopen, zeggen, horen, zien, ...
+ DAT + BIJZIN


Met "of"

JA/NEE-VRAAG (= zonder vraagwoord): OF + BIJZIN


Met een vraagwoord

Andere vraagwoorden:

VRAAG MET VRAAGWOORD: VRAAGWOORD + BIJZIN

Naar boven


De betrekkelijke bijzin

Zonder voorzetsel

De-woorden Het-woorden

De auto is van mij. De auto staat daar.

→ De auto die daar staat, is van mij.

Het hotel is vol. Ik wil het hotel boeken.

→ Het hotel dat ik wil boeken, is vol.

DE-WOORDEN + DIE (+ bijzin)

HET-WOORDEN + DAT (+ bijzin)


Met voorzetsel

Personen Geen personen

De jongen is dik. Ik speel met de jongen.

→ De jongen met wie ik speel, is dik.


Het meisje is dik. Ik speel met het meisje.

→ Het meisje met wie ik speel, is dik.

De bal is rood. Ik speel met de bal.

→ De bal waarmee ik speel, is rood.


Het autootje is rood. Ik speel met het autootje.

→ Het autootje waarmee ik speel, is rood.

VOORZETSEL + WIE (+ bijzin)

WAAR + VOORZETSEL (+ bijzin)

Opgelet:

Speciale gevallen

Naar boven


Onderschikkende voegwoorden

omdat

OMDAT drukt een reden uit.

WANT + HOOFDZIN
→  want + S + PV + rest + andere werkwoorden

OMDAT + BIJZIN
→  omdat + S + rest + PV + andere werkwoorden


als / wanneer

Je kan ALS en WANNEER gebruiken om te zeggen wanneer iets gebeurt.

ALS / WANNEER + BIJZIN
→  als + S + rest + PV + andere werkwoorden


als / indien

ALS en INDIEN drukken een voorwaarde uit. INDIEN wordt alleen in de schrijftaal gebruikt.

ALS / INDIEN + BIJZIN
→  als / indien + S + rest + PV + andere werkwoorden


tenzij

TENZIJ betekent: behalve als, als niet

TENZIJ / BEHALVE ALS + BIJZIN
→ tenzij / behalve als + S + rest + PV + andere werkwoorden


toen

TOEN drukt een éénmalige handeling in het verleden of een periode in het verleden uit.

Na TOEN gebruikt je OVT (imperfectum).

TOEN + BIJZIN

→  toen + S + rest + PV + andere werkwoorden

→  TOEN + OVT (imperfectum)


voordat / alvorens / nadat / totdat

VOORDAT en NADAT drukken de volgorde van de handelingen uit (wat gebeurt eerst?).

Na NADAT gebruikt je VTT (perfectum).

TOTDAT drukt uit tot wanneer de handeling duurt.

ALVORENS = voordat = enkel schrijftaal

VOORDAT / ALVORENS / NADAT / TOTDAT + BIJZIN

→  VOEGWOORD + S + rest + PV + andere werkwoorden

→  NADAT + VTT (perfectum)


zodra

ZODRA betekent: onmiddellijk nadat

ZODRA + BIJZIN
→  zodra + S + rest + PV + andere werkwoorden


zolang

ZOLANG drukt uit hoelang de handeling in de hoofdzin duurt.

ZOLANG + BIJZIN
→  zolang + S + rest + PV + andere werkwoorden


sinds

SINDS betekent: vanaf het moment

SINDS + BIJZIN
→  sinds + S + rest + PV + andere werkwoorden


terwijl

TERWIJL drukt uit dat iets gelijktijdig gebeurt, twee handelingen op hetzelfde moment.

TERWIJL kan ook een tegenstelling uitdrukken.

TERWIJL + BIJZIN
→  terwijl + S + rest + PV + andere werkwoorden


hoewel / alhoewel / ofschoon

HOEWEL drukt een tegenstelling uit.

ALHOEWEL en OFSCHOON = hoewel = vooral schrijftaal

HOEWEL + BIJZIN
→  hoewel + S + rest + PV + andere werkwoorden


zodat / opdat

ZODAT drukt een gevolg uit.

OPDAT drukt een doel uit ( = schrijftaal).

ZODAT / OPDAT + BIJZIN
→  zodat / opdat + S + rest + PV + andere werkwoorden

Naar boven