In de bijzin worden de werkwoorden (PV en andere werkwoorden) achteraan in de zin geplaatst.
Indirecte rede
Met "dat"
- hoofdzin: Ik hoor niets. → bijzin:
Ik zeg dat ik niets hoor.
- hoofdzin: Ze moeten morgen studeren. → bijzin: Je weet dat
ze morgen moeten studeren.
zeggen, vinden, denken, weten, geloven,
beloven, hopen, zeggen, horen, zien, ... + DAT +
BIJZIN
|
Met "of"
- hoofdzin: Komt Peter morgen? → bijzin:
Ik vraag of Peter morgen komt.
- hoofdzin: Wil je nog iets drinken?
→ bijzin: Hij vraagt of
je nog iets wil drinken.
JA/NEE-VRAAG (= zonder vraagwoord): OF + BIJZIN |
Met een vraagwoord
- hoofdzin: Wie woont niet in Gent?
→ bijzin: Ik vraag me af wie
niet in Gent woont.
- hoofdzin: Wat heeft hij gekocht?
→ bijzin: Ik weet niet wat
hij gekocht heeft.
Andere vraagwoorden:
- welk: Ik wil weten welk
boek je gelezen hebt.
- waar: Ik weet niet waar
ik mijn sleutels gelaten heb.
- wanneer: Hij vraagt wanneer
je nog eens op bezoek komt.
- hoe: Hij wil niet vertellen hoe
hij dat gedaan heeft.
- waarom: Hij vraagt waarom
ik het raam dichtdoe.
- hoeveel: Hij wil weten hoeveel
kinderen je hebt.
- hoelang: Ze vraagt hoelang
je hier blijft.
VRAAG MET VRAAGWOORD: VRAAGWOORD + BIJZIN |
Naar boven
De betrekkelijke bijzin
Zonder voorzetsel
De-woorden |
Het-woorden |
De auto is van mij. De auto staat daar.
→ De auto die daar staat, is van mij.
|
Het hotel is vol. Ik wil het hotel boeken.
→ Het hotel dat ik wil boeken, is vol.
|
DE-WOORDEN + DIE (+ bijzin)
|
HET-WOORDEN + DAT (+ bijzin)
|
Met voorzetsel
Personen |
Geen personen |
De jongen is dik. Ik speel met de jongen.
→ De jongen met wie ik speel, is dik.
Het meisje is dik. Ik speel met het meisje.
→ Het meisje met wie ik speel, is dik.
|
De bal is rood. Ik speel met de bal.
→ De bal waarmee ik speel, is rood.
Het autootje is rood. Ik speel met het autootje.
→ Het autootje waarmee ik speel, is rood.
|
VOORZETSEL + WIE (+ bijzin) |
WAAR + VOORZETSEL (+ bijzin) |
Opgelet:
- plaats = waar
Bv. Gent is de stad waar ik geboren ben.
- waar + met => waarmee
waar + tot => waartoe
Speciale gevallen
- aan het begin van de zin: wat = de dingen die / wie = de personen die
-
- Wat hij vertelde, wisten we al lang.
- Wie zoiets zegt, is dom.
- iets, niets, weinig, veel, alles + wat
-
- Alles wat hier staat, mag weg.
- Dat is iets wat niemand weet.
- Het is niet veel wat ik nog moet doen.
- maar ! Dat is iets waarinik niet geloof. (geloven + voorzetsel)
- WAT kan verwijzen naar de hele handeling
-
- Hij zette koffie voor me, wat ik erg lief vond.
- Ze kunnen niet langer blijven, wat ik erg jammer vind.
Naar boven
Onderschikkende voegwoorden
omdat
OMDAT drukt een reden uit.
- Tanja wil terug naar haar land want ze vindt België een koud land.
Tanja wil terug naar haar land omdat ze België een koud land vindt.
- Tanja wil terug naar haar land want ze wil haar familie terugzien.
Tanja wil terug naar haar land omdat ze haar familie wil terugzien.
- Tanja wil terug naar haar land want ze heeft hier geen werk gevonden.
Tanja wil terug naar haar land omdat ze hier geen werk heeft gevonden / gevonden heeft.
WANT + HOOFDZIN → want + S + PV + rest + andere werkwoorden
|
OMDAT + BIJZIN → omdat + S + rest + PV + andere werkwoorden
|
als / wanneer
Je kan ALS en WANNEER gebruiken om te zeggen wanneer iets gebeurt.
- Ik ga naar de dokter als ik ziek ben.
- Iedereen gaat naar huis wanneer het vijf uur is.
- Als ik ziek ben, ga ik naar de dokter. (inversie !)
ALS / WANNEER + BIJZIN → als + S + rest + PV + andere werkwoorden
|
als / indien
ALS en INDIEN drukken een voorwaarde uit. INDIEN wordt alleen in de schrijftaal gebruikt.
- U kunt bij mij komen als u iets nodig hebt.
- U kunt bij mij komen indien u iets nodig hebt.
- Ik ga naar de dokter als ik me pijn heb gedaan.
- Indien u iets nodig hebt, kunt u bij mij komen. (inversie !)
ALS / INDIEN + BIJZIN → als / indien + S + rest + PV + andere werkwoorden
|
tenzij
TENZIJ betekent: behalve als, als niet
- U krijgt geen korting, tenzij u contant betaalt.
- U krijgt geen korting, behalve als u contant betaalt.
TENZIJ / BEHALVE ALS + BIJZIN → tenzij / behalve als + S + rest + PV + andere werkwoorden
|
toen
TOEN drukt een éénmalige handeling in het verleden of een periode in het verleden uit.
Na TOEN gebruikt je OVT (imperfectum).
- Toen hij klein was, woonde hij in Egypte.
- Iedereen ging naar huis toen het donker begon te worden.
TOEN + BIJZIN
→ toen + S + rest + PV + andere werkwoorden
→ TOEN + OVT (imperfectum)
|
voordat / alvorens / nadat / totdat
VOORDAT en NADAT drukken de volgorde van de handelingen uit (wat gebeurt eerst?).
Na NADAT gebruikt je VTT (perfectum).
TOTDAT drukt uit tot wanneer de handeling duurt.
ALVORENS = voordat = enkel schrijftaal
- Voordat ik naar mijn werk ga, doe ik boodschappen.
- Ik kijk naar het nieuws nadat ik het huis heb gepoetst.
VOORDAT / ALVORENS / NADAT / TOTDAT + BIJZIN
→ VOEGWOORD + S + rest + PV + andere werkwoorden
→ NADAT + VTT (perfectum)
|
zodra
ZODRA betekent: onmiddellijk nadat
- Wil je me opbellen zodra je het resultaat weet ?
- Zodra ik thuis was, vertelden ze me het goede nieuws.
ZODRA + BIJZIN → zodra + S + rest + PV + andere werkwoorden
|
zolang
ZOLANG drukt uit hoelang de handeling in de hoofdzin duurt.
- Je mag blijven zolang je dat nodig vindt.
- Zolang hij nog geen kamer heeft, mag hij bij zijn tante verblijven.
ZOLANG + BIJZIN → zolang + S + rest + PV + andere werkwoorden
|
sinds
SINDS betekent: vanaf het moment
- Ze is altijd verkouden sinds ze in België is.
- Sinds ik in behandeling ben bij dr. Desmet, voel ik me veel beter.
SINDS + BIJZIN → sinds + S + rest + PV + andere werkwoorden
|
terwijl
TERWIJL drukt uit dat iets gelijktijdig gebeurt, twee handelingen op hetzelfde moment.
- Mama dekt de tafel terwijl papa het eten kookt.
TERWIJL kan ook een tegenstelling uitdrukken.
- Nu houdt Els van klassieke muziek terwijl ze vroeger van jazz hield.
TERWIJL + BIJZIN → terwijl + S + rest + PV + andere werkwoorden
|
hoewel / alhoewel / ofschoon
HOEWEL drukt een tegenstelling uit.
ALHOEWEL en OFSCHOON = hoewel = vooral schrijftaal
- Ik ga even wandelen hoewel ik eigenlijk geen tijd heb
- Hoewel hij ziek was, is hij toch gekomen.
HOEWEL + BIJZIN → hoewel + S + rest + PV + andere werkwoorden
|
zodat / opdat
ZODAT drukt een gevolg uit.
- Ik heb geld gespaard zodat ik nu met vakantie kan gaan.
- Ik ben ziek zodat ik niet kan gaan werken.
OPDAT drukt een doel uit ( = schrijftaal).
- De studenten moeten hard werken opdat ze voor het examen zouden slagen.
- (spreektaal: De studenten moeten hard werken om voor het examen te slagen.)
ZODAT / OPDAT + BIJZIN → zodat / opdat + S + rest + PV + andere werkwoorden
|
Naar boven